Er was een tijd dat we zeiden: Wat heeft Pietje toch een kort lontje. Maar ja, kan hij er wat aan doen? Zo is z’n vader ook, de appel valt niet ver van de boom. Of we zeiden: Dat kan wel zo zijn, maar hij hoeft er toch niet altijd onmiddellijk op te slaan, hij kan zichzelf best wat beter leren beheersen. Hoe dat nou zat, hoeveel invloed Pietje op zijn eigen gedrag had, dat wisten we uiteindelijk niet.
En dat weten we heel vaak nog steeds niet. Zou Pietje zichzelf kunnen beheersen als ie maar echt heel erg graag zou willen? Of kan hij er ook niets aan doen dat ie dat niet heel erg graag wil? Is ie nu eenmaal ook maar gebakken met die gebrekkige wil en gevormd met dat magere normbesef?
We kunnen iemand op verschillende niveaus beschrijven, zoals op het niveau van het gedrag en de motivatie. Daar komt steeds vaker het niveau van de neurobiologie bij. En dan wordt het: Pietje is extreem gewelddadig en dat komt omdat zijn prefrontale cortex is verstoord. Daardoor heeft hij een zwakke impulscontrole. Maar wat schieten we daar nou eigenlijk mee op?
Betekent dit dat Pietje er dus ook niets aan kan doen? Of betekent het dat we nu eindelijk weten wat hij er aan kan doen? Allebei is nog steeds mogelijk. Namelijk, dat zijn gedrag zo hardnekkig is en de neurobiologische basis ervan zo fundamenteel, dat behandeling geen zin heeft. Of dat er wel een heel fundamentele basis is voor zijn gedrag, maar dat er met therapie of medicatie best wat bij te slijpen valt.
Kortom: we zijn met dit extra beschrijvingsniveau wel wat opgeschoten, maar misschien toch ook weer minder dan we hoopten. Want hoe veranderbaar is Pietje nou eigenlijk? Wat mij betreft is dit één van de boeiendste vragen op mijn vakgebied: die van het veranderingspotentieel van de mens en uiteindelijk die van de vrije wil.
De neurobiologie voegt daar zeker iets aan toe en zal dat in de toekomst vast en zeker ook blijven doen. Maar op dit moment maakt het vaak niet eens zo heel veel uit of we zeggen: ach, zo is ie nu eenmaal Of: kijk maar, het zit in zijn hersenen. Immers, ook als het ‘in de hersenen zit’, kan therapie wel degelijk zin hebben en kunnen die effecten ook zichtbaar worden gemaakt op hersenscans. Toch vinden we het kennelijk fijn om te zeggen dat ‘t in de hersenen zit. Op de één of andere manier lijkt het wel of we dan een tastbaarder bewijs hebben. Het is echt zo: kijk maar op de fMRI scan.