De paden op, de lanen in: viel het jou ook op hoeveel mensen tijdens de lockdown aan het wandelen sloegen? Misschien maakte dát hem zo intelligent, die lockdown – dat we nog ommetjes mochten maken. En dan al die wandelboeken die de afgelopen jaren verschenen: Wandelen van Fréderic Gros bijvoorbeeld, Wanderlust van Rebecca Solnit, Wandellust van Twan Huys. Wandelen is the thing to do, in de stad, maar vooral in de natuur.
Een boek waarin ook heel wat afgewandeld wordt is Pilgrim at Tinker Creek van Annie Dillard. Het dateert van vijfenveertig jaar geleden en is vorig jaar eindelijk in Nederlandse vertaling verschenen, onder de titel Pelgrim langs Tinker Creek. In haar thuisland Amerika is Dillard heel wat bekender dan in Nederland. In 2014 ontving ze uit handen van Barack Obama de National Humanities Medal en alle Amerikanen maken op school verplicht kennis met Pilgrim at Tinker Creek.
Wat maakt dit boek zo bijzonder? Op haar zesentwintigste woont Dillard een jaar lang aan de rivier Tinker Creek in Virginia. Ze maakt daar eindeloze omzwervingen en slaat met een ongelooflijk oog voor detail gade wat er allemaal groeit, bloeit, rent en zwemt. Maar ze doet meer. De natuur is voor Dillard namelijk één groot mirakel, met alle schoonheid maar ook wreedheid die daarbij hoort.
Het zet haar aan het denken over het leven en dat leidt tot prachtige overpeinzingen, want zoals Jan Postma het verwoordt in De Groene Amsterdammer, Dillard kan “in het kleine het grote geheel zien én doorgronden”. Zo mijmert ze over het fenomeen zelfbewustzijn en hoe dit vermogen onze waarneming en ons tijdsbesef beïnvloedt. Met bewustzijn heeft ze geen moeite, wel met zelfbewustzijn.
Dat is namelijk “het instrument dat alle andere uitschakelt. Zolang ik me kan verliezen in, laten we zeggen, een boom, kan ik zijn lommerrijke adem opsnuiven of zijn houtvolume schatten, ik kan zijn vruchten plukken of theezetten op het vuur van zijn takken, en die boom blijft boom. Maar zodra ik me hierbij van mezelf bewust word – over mijn eigen schouder meekijk, als het ware – verdwijnt de boom, ter plekke uit de grond gerukt en uit het zicht geworpen alsof hij er nooit heeft gestaan. En de tijd, die in die boom was gestroomd met altoos nieuwe openbaringen als zwevende blaadjes, komt tot stilstand. Hij stokt, stolt, stagneert”.
Het valt niet mee om aan dat zelfbewustzijn te ontsnappen, om werkelijk aanwezig te zijn in het huidige moment. Dillard spoort ons aan: “Pak het dan als je kan. Het hier en nu is een onzichtbaar elektron; zijn bliksempad, vaag afgetekend op een zwart scherm, wordt vluchtig, vervliegt, is vervlogen”. Ze vervolgt met een citaat van de auteur Stephen Graham: “En terwijl je op de heuvel rust, of languit onder de bomen in het bos ligt, of met natte benen op het kiezelstrand van een bergstroompje zit, gaat de grote poort, die niet oogt als een poort, open”. Waar ze aan toevoegt: “Die grote poort opent zich naar het hier en nu, verlicht met een veelheid aan vlammende toortsen”.
Dat gebeurt niet door de geest af te remmen. “Ik kan alleen proberen de commentator tot zwijgen te brengen, die ruis van zinloos innerlijk geblaat die verhindert dat ik even helder zie als wanneer een krant voor mijn ogen wordt gehouden. Dat is een discipline die levenslange toewijding en inspanning vereist; ze kenmerkt de literatuur van heiligen en monniken van alle orden in Oost en West, met strenge regels en geen regels, barrevoets en geschoeid. De spirituele genieën van de wereld lijken universeel tot de ontdekking te komen dat de troebele rivier van de geest, die onophoudelijke stroom trivia en troep, niet in te dammen is, en dat elke poging die in te dammen verspilde moeite is en tot waanzin kan leiden. Je moet die troebele rivier juist zonder er acht op te slaan door de schemerige kanalen van je bewustzijn laten stromen”.
Dillard’s overpeinzingen over de geest bevatten ongetwijfeld vertrouwde elementen voor iedereen die wel eens op een kussen heeft gezeten. Bijvoorbeeld hoezeer de wereld in de directe ervaring tot leven komt en hoe snel hij ook weer uitdooft wanneer de aandacht zich afwendt. Hoe gemakkelijk die wereld echter ook weer hernieuwd leven kan worden ingeblazen, door het besef dat ze er nog altijd is, ook al was jij even weg.
Daarom een laatste citaat, waarin overigens heel weinig wordt gewandeld. Dillard belandt tijdens een eindeloze autorit over de Amerikaanse highway op weg naar huis in een “volkomen nieuwe uithoek van de aarde”. Van een aardige jonge pompbediende krijgt ze koffie en zittend op de stoep kijkt ze uit op een enorme bergkam. Er scharrelt een jonge beagle rond, die verheugd is over het zeldzame bezoek. Dillard schrijft:
“Dit is het, bedenk ik: dit is het, nu, het heden, deze verlaten benzinepomp, hier, deze westenwind, dit bittere van koffie op mijn tong, en ik aai de puppy, ik kijk naar de berg. En zodra ik dit bewustzijn in mijn gedachten verwoord, zie ik de berg niet meer, voel ik de puppy niet meer… Maar in dezelfde seconde, de seconde dat ik weet dat ik het kwijt ben, besef ik ook dat de puppy nog onder mijn hand ligt te kroelen”.